Reactie op Internetconsultatie over wetsvoorstel
Stichting BREIN reageerde eerder dit jaar op de Internetconsultatie door de
overheid over het wetsvoorstel ‘Versterking Bestrijding
Computercriminaliteit’. BREIN heeft daarbij toestemming voor publicatie
gegeven maar die heeft vooralsnog niet plaats gevonden. Hieronder de tekst van
de reactie van BREIN.
29 september 2010
Reactie op het wetsvoorstel “Versterking Bestrijding Computercriminaliteit”
Stichting BREIN (Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland)
beschermt auteurs, uitvoerende kunstenaars, uitgevers, producenten,
distributeurs en detaillisten van films, muziek, games, interactieve software
en digitale boeken tegen structurele inbreuk op en misbruik van hun werk. [*]
BREIN voert haar taak civielrechtelijk uit en brengt bij gelegenheid ook de
strafrechtelijke handhavingsautoriteiten op de hoogte van vermoedelijke
strafbare feiten conform de bestaande richtlijn van het Openbaar Ministerie
(OM) alsmede het beleid van de overheid dat rechthebbenden primair zelf
verantwoordelijk zijn voor de handhaving van intellectueel eigendomsrechten en
het strafrecht slechts als ultimum remedium wordt ingezet. Het OM beslist of
naar aanleiding van een BREIN dossier strafrechtelijke opsporing en vervolging
wordt ingezet.
Gezien haar specifieke doelstelling en handhavingstaak beperkt BREINs
reactie op het wetsvoorstel zich tot de voorgestelde bevoegdheid voor de
Officier van Justitie (OvJ) te vorderen dat gegevens op het Internet
ontoegankelijk worden gemaakt (125p Sv) zonder dat daar, zoals onder de
bestaande regeling (art 54a Sr), een voorafgaande schriftelijke machtiging van de
Rechter Commissaris (RC) voor nodig is.
BREIN begrijpt de maatschappelijke noodzaak om onverwijld in te kunnen
grijpen wanneer websites evident strafbare feiten (mede)plegen of daaraan
medeplichtig zijn. Dergelijke websites plegen immers anoniem beheerd te worden
en onder valse naam-, adres en woonplaatsgegevens gehost te worden, terwijl ook
degenen die strafbare informatie op zulke websites plaatsen of beschikbaar
maken vrijwel zonder uitzondering anoniem zijn en zich actief buiten bereik van
de autoriteiten of slachtoffers dan wel benadeelden houden. Het achterhalen van
de identiteit van anonieme beheerders van malafide websites en van anonieme
posters of uploaders van strafbare informatie naar zulke sites blijkt vaak een
zo niet onmogelijke dan toch bijzonder tijdrovende taak. Duidelijk is dat in
dergelijke gevallen het algemeen belang kan vorderen dat zo snel mogelijk een
einde aan het strafbare feit wordt gemaakt en dit niet kan wachten tot de
verdachten zelf geïdentificeerd en aangesproken kunnen worden.
BREIN vermoedt dat essentiële tijdwinst in het licht van voortdurende
schade en maatschappelijke onrust de motivatie is voor het voorstel een
zelfstandige bevoegdheid aan de OvJ toe te kennen zonder voorafgaande
tussenkomst van de RC maar met een eventuele toetsing achteraf indien de
website of informatieplaatser bezwaar maakt tegen de verwijdering of
blokkering. Het zal voor zulk bezwaar maken ongetwijfeld noodzakelijk zijn dat
de beheerder of plaatser zich bekend maakt.
BREIN merkt op dat voorzover tijdwinst de motivatie is om het bestaande
vereiste van schriftelijke machtiging door de RC te schrappen, dit ook
verholpen zou kunnen worden door een toekenning van speciale of grotere
capaciteit bij de betreffende autoriteiten aangaande de aanpak en behandeling
van cybercrime. Dit zou aan bezwaren inzake de mogelijke beperking van de
vrijheid van meningsuiting tegemoet komen, ook al begrijpt BREIN dat het
geenszins de bedoeling is die in te perken aangezien het bij toepassing van de
bevoegdheid om evident strafbare feiten zal gaan.
Afgaande op haar ervaring met betrekking tot de opsporing en vervolging van
strafbare auteursrechtinbreuken op Internet, komt het BREIN voor dat er vooral
sprake is van een te beperkte capaciteit bij de autoriteiten om niet alleen die
maar ook andere strafbare feiten te behandelen, waaronder begrepen feiten die
maatschappelijk gezien terecht verontrustender en ernstiger worden beschouwd.
BREIN zou daarom kiezen voor handhaving van de bestaande schriftelijke
machtiging van de RC en vergroting van de capaciteit voor de behandeling van
cybercrime, waaronder begrepen strafbare inbreuken op auteursrecht en naburige
rechten met inachtneming van het beleid dat rechthebbenden zelf primair
verantwoordelijk zijn voor handhaving van hun rechten middels civielrechtelijke
remedies.
Met de meeste hoogachting,
Mr T. J. Kuik
Directeur Stichting BREIN
[*] Deelnemende organisaties in Stichting Brein zijn onder meer de collectieve
muziekauteursrechtenorganisatie voor componisten en tekstschrijvers
Buma/Stemra, de collectieve naburige rechtenorganisatie van artiesten en
producenten SENA, de Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van
beeld- en geluiddragers NVPI afdelingen Audio, Video en Interactief, het Nederlands
Uitgeversverbond NUV, het Platform Multimediaproducenten, de Nederlandse
Vereniging van Filmdistributeurs NVF, de internationale organisatie van
Amerikaanse filmproducenten MPA en de internationale federatie van de
fonografische industrie IFPI.