maandag 22-10-2018
HvJEU bevestigt: Grondrecht mag niet zomaar worden ingeroepen om aansprakelijkheid voor auteursrechtinbreuk te ontlopen
In haar arrest van 18 oktober 2018 in de zaak C-149/17 Bastei Lübbe v Strotzer heeft het HvJEU bepaald dat het grondrecht op de bescherming van het familie- en gezinsleven niet mag worden ingeroepen om aansprakelijkheid voor auteursrechtinbreuk te ontlopen. Hiermee volgt het HvJEU de Advocaat Generaal (AG) Szpunar die in zijn conclusie van 6 juni 2018 tot dezelfde slotsom kwam (zie: https://stichtingbrein.nl/nieuws.php?id=495).
Het arrest bouwt net als de conclusie van de AG voort op het eerdere arrest van de HvJEU in Coty Germany C-580/13 waarin werd geoordeeld dat het bankgeheim niet mag worden ingeroepen tegen een vordering tot afgifte van persoonsgegevens voor de handhaving tegen een auteursrechtinbreuk. Datzelfde geldt dus voor het recht op de bescherming van het familie- en gezinsleven.
Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt dat een maatregel die leidt tot een ernstige aantasting van een in het Handvest van de grondrechten van de EU beschermd recht, niet voldoet aan het vereiste dat een juist evenwicht wordt verzekerd tussen de met elkaar in overeenstemming te brengen grondrechten. Het moet mogelijk zijn dat de benadeelde partij daadwerkelijk het bewijsmateriaal kan verkrijgen dat nodig is voor de onderbouwing van haar vorderingen. Zou dat anders zijn, dan is dat niet in overeenstemming met artikel 52, lid 1 van het Handvest.
De eisen in verband met de bescherming van verschillende grondrechten, namelijk het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het intellectuele-eigendomsrecht, enerzijds, en het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven, anderzijds, moeten met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De beperkingen die voortvloeien uit het grondrecht op de bescherming van het familie- en gezinsleven moeten de wezenlijke inhoud van het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en het intellectuele-eigendomsrecht eerbiedigen.
In de praktijk komt het er op neer dat degene via wiens internetaansluiting inbreuk is gemaakt op het auteursrecht zich niet zonder verdere onderbouwing kan verschuilen achter het argument dat het mogelijk andere gezinsleden waren geweest die de inbreuk konden hebben gepleegd, omdat die eveneens toegang hadden tot dezelfde internetaansluiting.